Kleine mannen & grote vrouwen als broedteam
Kleine jagers, grote broeders
Maar weinig vogelsoorten laten zo’n groot verschil in formaat tussen de geslachten zien dan sperwers, waarvan de mannetjes rond de 150 gram en de vrouwtjes rond de 250 gram wegen. Doorgaans lijkt dit grootteverschil bij roofvogels groter, naarmate de prooien die ze vangen sneller zijn. Sperwers jagen voornamelijk op snelvliegende zangvogels en zijn dan ook aangepast aan het achtervolgen van specifiek zangvogels, vaak vanuit een hinderlaag of onopvallende vlucht.
Sperwers zijn zelf klein en hebben relatief grote vleugels, een voor de behendigheid die nodig is om plotselinge bewegingen van hun prooien te kunnen volgen. Mannetjes zijn niet belast met het produceren en bebroeden van eieren en zijn dan ook optimaal gebouwd om zangvogels te vangen, terwijl de rol van vrouwtjes in de voortplanting zulke sterke aanpassing niet toelaat.
Nog groter
Vrouwtjessperwers zijn evengoed bekwame jagers die doorgaans een grotere slag prooien vangen dan mannetjes (hoewel er grote overlap bestaat). Tegen de broedtijd moeten vrouwtjes grote hoeveelheden voedsel verwerken voor de eiproductie. Om dat te kunnen, worden hun lever en dunne darm tot wel twee keer zo groot. Hun lichaamsmassa neemt standaard toe tot over 300 gram (tot 358 gram in onze studies) na de eileg. Gedurende deze periode worden vrouwtjes gevoerd door de mannetjes en jagen zelf nauwelijks.
Vaste rollen
Een sperwer legt normaal gesproken vijf relatief grote eieren die zo’n 35 dagen bebroed worden. De kuikens worden in dons en met geopende ogen geboren, klaar om voedsel uit de snavel van hun ouders te ontvangen. De mannetjes blijven het nest voedsel brengen gedurende de broedtijd en de eerste drie weken van het voeren van de kuikens. Hij brengt prooien tot dicht bij het nest, waar ze worden overgedragen naar het vrouwtje. Zij plukt de prooi ergens buiten het nest en deelt dan de buit met de kuikens. Na drie weken begint het vrouwtje ook langzaamaan weer te jagen.
Omdat vrouwtjes weinig actie ondernemen als ze eieren en jonge kuikens hebben, beginnen ze hun veren te ruien tijdens de eileg, zodat de meeste veren weer zijn teruggegroeid als ze weer gaat begint met jagen. Later in de zomer wordt het restant van de vliegveren geruid.
De vleugelpunten hebben duidelijke ‘vingers’, waarmee de luchtweerstand tijdens de vlucht sterk wordt verminderd en om scherpe bochten te kunnen maken zonder te slaan met de vleugels en zonder enorme weerstand bij het draaien. De vleugels zijn breed en kort, perfect voor het manoeuvreren door dichte plantengroei.
Snel versus sterk
De neerslag van de vleugels wordt aangedreven door grote borstspieren, die aanhechten op het grote oppervlak van de kam van het borstbeen. Een lange staart verhoogt de behendigheid tijdens het vliegen en werkt als een roer, en met hun lange, dunne poten kunnen sperwers ontsnappende prooien alsnog grijpen.
De dunne, lichtgewicht poten zijn optimaal voor de snelle grijpbewegingen, maar bieden minder kracht in de poten en voeten, vergeleken met bijvoorbeeld haviken.
Snelle jacht tegen een prijs
De darm van sperwers is kort (behalve bij vrouwtjes in broedtijd) vergeleken met andere roofvogels, zoals zeearenden, en is waarschijnlijk een vorm van gewichtsbesparing die sperwers sneller maakt om efficiënt prooien te kunnen vangen.
De prijs die sperwers betalen, is dat een korte darm de vertering minder efficiënt maakt en slechts een beperkte hoeveelheid voedsel tegelijkertijd kan opslaan. Daarom zijn sperwers afhankelijk van regelmatige maaltijden om in goede conditie te blijven, en noordelijke populaties kunnen daarom zuidwaarts migreren om zeker te zijn van een betrouwbaar voedselaanbod.
Lees verder
Overleving door blinde darm?
Sperwers (en andere roofvogels) zijn grotendeels verdwenen uit grote bossen in Nederland, waar bodems zijn aangetast door verzuring en stikstofdepositie. Vreemd genoeg houdt een andere vleeseter, de bosuil, stand. De reden voor de verschillen in overleving van beide soorten lijkt het ontbreken van functionele blinde darmen in sperwers (en de meeste andere roofvogels) te zijn, terwijl bosuilen deze wel hebben! Door aantasting van de bodem zakken de eiwitgehalten in planten, waardoor schaarse aminozuren (bouwstenen van eiwit) nog schaarser worden, tot een niveau waarop ze zelfs de voortplanting van sperwers beperken.
Het vrouwtje kan ontbrekende aminozuren aanvullen door haar spierweefsel van haar borstspier af te breken. Uiteindelijk worden haar vliegspieren zo drastisch uitgeput dat ze niet langer het tekort kunnen goedmaken.
Verrassend genoeg hebben bosuilen de mogelijkheid om deze cruciale stoffen dagelijks aan te maken in hun blindzakken. Daarin zetten bacteriën urinezuur, het afvalproduct van de nieren, om in aminozuren. Deze aminozuren worden door de uil verteerd en maken het mogelijk dat ze in zulke aangetaste, door dagroofvogels verlaten bossen kunnen blijven gedijen.