Het beklimmen van een berg lijkt op een reis door steeds kouder wordende klimaten op korte afstand. Waar barre klimaten heersen, maken bossen plaats voor struiken en bloemrijke graslanden met soms vennen en stroompjes, en begint het berggebied. Nog hoger wordt het gebied alsmaar onherbergzamer, tot kale rotsen en permanente sneeuw heersen. Gewervelden kunnen niet gedijen waar geen planten groeien, en daarmee zijn de grenzen van het berggebied bereikt.
Om perioden van ijzige kou en sneeuw in de bergen te overleven, is verplaatsing (omlaag), een leven onder het sneeuwdek of een winterslaap noodzakelijk. Holtes en spleten kunnen jaarrond schuilplekken bieden. Sommige dieren zoeken sneeuwvrije plekken in de vorm van steile rotswanden of winderige toppen op om zelfs in de winter nog hun plantenkostje te kunnen bemachtigen. Beweging door de lucht wordt in de bergen vergemakkelijkt door opwaartse luchtstromen langs kliffen en hellingen.
Ontdek hier hoe de bergklauwen van de alpengierzwaluw, het ragscherpe zicht van een oehoe en de vingers van een vale gier een bergleven mogelijk maken!
Dieren van berggebieden
binnenkort beschikbaar
Vale gier
Blauwe rotslijster
Europese oehoe
Alpengierzwaluw
Alpenkraai
Rotsklever